• hand·vol
enkelvoud meervoud
naamwoord handvol handenvol
(handvollen) *
verkleinwoord handjevol
(handvolletje) *
handjesvol
(handjevollen) *
(handvolletjes) *

de handvolv / m

  1. zo veel als in een hand past
    • Een handvol zaad is genoeg voor een tuin vol bloemen. 
  2. klein aantal
    • In het begin waren het er een handvol, nu tientallen. 
    • De politie heeft een handvol tips ontvangen. 
     Er is minder dan een handvol haarspeldbochten, maar de hellingsgraden slopen de eerste reserves uit de benen.[1]
     Eerder zei de politie Amsterdam dat de melding van Nathalie de enige was. Na nieuw contact bevestigt de politie nu dat er "een handvol meldingen" bekend zijn. Meer politiebureaus bevestigen dat het probleem mogelijk groter is dan nu bekend.[2]
  • In de eerste betekenis kan naast dit woord vaak ook de verbinding "hand vol" worden gebruikt. Het verschil is hoorbaar, doordat er dan ook een klemtoon op "vol" ligt. Een "handvol zand" geeft een vooral een hoeveelheid zand aan, bij een "hand vol zand" bevindt die zich ook echt in een hand.
  • De overgang van verbinding ("hand vol") naar samenstelling ("handvol") is in het taalgebruik nog in ontwikkeling. Dit is zichtbaar bij het meervoud en het verkleinwoord, waar vaak samenstellingen met het meervoud en verkleinwoord van "hand" worden gebruikt.
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1.   Weblink bron
    Rob Gollin
    “De helling van de mooie meisjes knijpt de renner de keel dicht” (10 juli 2019), de Volkskrant
  2.   Weblink bron
    Jeroen Gortworst
    “Meer aangiftes van drogeren met een naald, landelijk beeld ontbreekt” (15 mei 2022), NOS
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be