• hand·je·vol
enkelvoud meervoud
naamwoord handjevol handjevollen
verkleinwoord

het handjevolo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord handvol
    • Hij had nog maar een handjevol knikkers over, de rest had hij verloren. 
  2. dim. tant. (figuurlijk) klein beetje, gering aantal
     De tafels zijn hoopvol gedekt voor het diner, maar truckersrestaurant Le Mistral straalt een zekere mismoedigheid uit. Een kapotte ruit is vervangen door een houten schot. Op de parkeerplaats ter grootte van een voetbalveld staat een handjevol vrachtwagens.[1]
97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]
  1.   Weblink bron
    Peter Giesen
    “Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be