• hak·ke·lig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen hakkelig hakkeliger hakkeligst
verbogen hakkelige hakkeligere hakkeligste
partitief hakkeligs hakkeligers -

hakkelig [1]

  1. op een hakkelende niet vloeiende manier
    • Zonde was daarentegen dat Bono - die eerder in Berlijn een concert afbrak met stemproblemen - vocaal in de eerste vijf songs onder de maat bleef. Hij herstelde zich echter (het kleine You’re the Best Thing About Me zong hij hakkelig, maar ontroerend) net zoals ook het concert steeds meeslepender bleek. [2] 
    • en jaar geleden was Kenneth Vermeer net geen eerste keeper bij Ajax meer. Uit de gunst gedreven door wat hakkelig keeperswerk en halfslachtige vangballetjes en vervolgens vervangen door 185 centimeter Gelderse degelijkheid. [3] 
87 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[4]