hagelwitte hagelkorrels
  • ha·gel·wit
stellend
onverbogen hagelwit
verbogen hagelwitte
partitief hagelwits

hagelwit [1]

  1. heel helder wit; letterlijk zo wit als hagel
    • We reizen verder naar Saint Vincent en de Grenadines. Een groep paradijselijke eilandjes waar alle clichés uit de reisfolders te vinden zijn. De palmbomen, de hagelwitte stranden, de vriendelijke rastamannen, de romantische baaitjes. [2] 
    • Vogelzang bedacht iets wat veel verder ging dan eten alleen. Twee hagelwitte tafellakens hingen vanaf het plafond naar beneden. De gasten moesten door uitsparingen in het laken hun armen en hoofd steken.[3]  
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Zwagerman, Marianne
    Leven als Jarmund ISBN 978-90-214-5595-2 pagina pagina 22
  3. NRC Lucette ter Borg 22 december 2016
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be