spierwit
- spier·wit
- intensief een beeldende samenstelling van spier zn en wit bn , verwijzend naar de kleur van spierweefsel waaruit het bloed is weggelopen; in de betekenis van ‘zeer wit’ voor het eerst aangetroffen in 1645 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | spierwit | spierwitter | spierwitst |
verbogen | spierwitte | spierwittere | spierwitste |
partitief | spierwits | spierwitters | - |
spierwit
- bijzonder bleek, vooral als gevolg van ziekte, shock, angst
- Hij werd spierwit van de schrik.
- Het woord spierwit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spierwit" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "spierwit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be