• spier·wit
  • intensief een beeldende samenstelling van  spier zn  en  wit bn , verwijzend naar de kleur van spierweefsel waaruit het bloed is weggelopen; in de betekenis van ‘zeer wit’ voor het eerst aangetroffen in 1645 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen spierwit spierwitter spierwitst
verbogen spierwitte spierwittere spierwitste
partitief spierwits spierwitters -

spierwit

  1. bijzonder bleek, vooral als gevolg van ziekte, shock, angst
    • Hij werd spierwit van de schrik. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]