• gru·we·lijk·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord gruwelijkheid gruwelijkheden
verkleinwoord

de gruwelijkheidv

  1. iets heel vreselijks, iets heel wreeds
     Ik keek omhoog naar de glinsterende toppen, en ik kon de schoonheid daarboven niet verbinden met de gruwelijkheid daaronder.[3]
     De twee zijn het erover eens dat er één gebeurtenis is die Ruttes premierschap vooral markeert: de ramp met vlucht MH17 in 2014. "Dat heeft hem echt heel erg geraakt, verreweg het meest traumatische moment in zijn carrière", zegt Kruithof. "In alle gruwelijkheid van die gebeurtenis heeft hij toen het land verenigd", zegt Sitalising. "Hij ging toen voor in de rouw."[4]
  1. gruwelijkheid op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. “Noorderlicht” (2021), de Crime Compagnie, ISBN 9789461094766
  4.   Weblink bron
    Guus Dietvorst
    “Waarom 'flip-flop-pragmaticus' Rutte al bijna 10 jaar premier is” (-12-2019,), NOS