gruwel
- gru·wel
- In de betekenis van ‘afschuw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gruwel | gruwelen |
verkleinwoord | gruweltje | gruweltjes |
de gruwel m
- (religie) wat afschuw opwekt
- Dit is een gruwel in de ogen van de Heer.
vervoeging van |
---|
gruwelen |
gruwel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gruwelen
- Ik gruwel.
- gebiedende wijs van gruwelen
- Gruwel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gruwelen
- Gruwel je?
- Het woord gruwel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gruwel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "gruwel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be