groothandel
- Geluid: groothandel (hulp, bestand)
- groot·han·del
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘koop en verkoop in het groot’ voor het eerst aangetroffen in 1857 [1]
- samenstelling van groot en handel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | groothandel | groothandels |
verkleinwoord | groothandeltje | groothandeltjes |
de groothandel m
- (economie) de handel die producten van fabrikanten koopt en doorverkoopt aan o.a. kleinhandelaars.
- (economie) (bedrijf) een bedrijf die producten van fabrikanten koopt en doorverkoopt aan o.a. kleinhandelaars.
- Het woord groothandel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "groothandel" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "groothandel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be