• groot·bla·dig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen grootbladig grootbladiger grootbladigst
verbogen grootbladige grootbladigere grootbladigste
partitief grootbladigs grootbladigers -

grootbladig

  1. (plantkunde) waarvan de bladeren meer oppervlak hebben dan verwante soorten
     De grootbladige soort, Rumex acetosa, is een veredelde vorm van de soort die overal in Europa in het wild groeit; de Franse soort is R. scutatus, met kleiner blad en volgens kenners fijner van smaak.[2]
  2. met bladeren die veel oppervlak hebben
     In gras herkent de computer onkruid als volgt: hij herkent de patronen tussen gewassen. Tussen grassprieten is die afstand klein. De computer telt deze afstanden. Als er een grootbladig onkruidgewas tussen zit, registreert de computer een onderbreking van dat patroon.[3]
     Hij toont grote koperen platen waarop grootbladige planten wegzinken in bruin en donkergoud.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Sarah Hart
    “Zuring” (1 juni 1996) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Karlijn Raats
    Nederland wordt steeds slimmer! Onkruidbestrijder herkent onkruid op eigen houtje in: Fieldmanager : vakblad voor sportveldbeheer, jrg. 7 nr. 5A (2011), NWST NeWSTories bv, Nijmegen, p. 38 kol. 3
  4.   Weblink bron
    Anna Tilroe
    “Bouwen voor performers” (8 maart 2002) op nrc.nl