grijnen
- grij·nen
- ww: van Middelnederlands grinen, cognaat met grienen, grijnzen en Engels grin [1][2]
- zn: grijn zn met de uitgang -en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
grijnen |
grijnde (green) * |
gegrijnd (gegrenen) * |
klasse 1
zwak -d |
volledig |
grijnen
- inergatief (verouderd) door een heftig gevoel een vertrokken gelaat tonen
- boosaardig gezicht laten zien
- een verheugd gezicht laten zien
- een verdrietig gezicht laten zien
- De sterke vervoeging is vanaf de 17e eeuw eerst in Nederland en later ook in Vlaanderen ongebruikelijk geworden.
de grijnen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord grijn
- Het woord 'grijnen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.