• gra·tie
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘goedgunstigheid, genade’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bevalligheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1630 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord gratie gratiën
verkleinwoord - -

de gratiev

  1. (juridisch) het afzien van de uitvoering van een straf
    • Mike Huckabee verleende als gouverneur gratie aan een misdadiger die nu een aantal politieagenten vermoord heeft en ziet daardoor zijn kansen op het presidentschap ernstig geschaad. 
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]