Frans

Zelfstandig naamwoord

grâce v

  1. liefheid, sierlijkheid
  2. gunst
  3. dank
  4. genade, gratie

Voorzetsel

grâce

  1. ~ à: dankzij
    «Grâce à lui on a gagné le match.»
    Dankzij hem hebben we de wedstrijd gewonnen.