• glo·rie·tijd
enkelvoud meervoud
naamwoord glorietijd glorietijden
verkleinwoord

de glorietijdm

  1. periode in de geschiedenis dat alles geweldig goed was
     Het moet haar even hebben teruggebracht naar haar glorietijd in het prerevolutionaire Sint-Petersburg.[2]
  2. periode in de geschiedenis dat men overwinningen behaalde
     Woods, die in november 2020 zijn laatste toernooi speelde en daarna lange tijd revalideerde na een auto-ongeluk, maakte donderdag nog indruk. Twee dagen later strompelde hij over de baan en weinig deed herinneren aan zijn glorietijd.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Het brilletje van Tsjechov : reizen door Rusland” (2014), Atlas Contact  , ISBN 9789045024875
  3.   Weblink bron “Scheffler ziet voorsprong slinken op Masters, Woods zakt ver weg” (ZO 10 APRIL), NOS