bloeitijd
- bloei·tijd
- samenstelling van bloei en tijd
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bloeitijd | bloeitijden |
verkleinwoord |
de bloeitijd m
- de periode van het jaar dat er bloemen aan een plant bloeien
- De bloeitijd van de heide is in juli en augustus.
- de hoogtij van iets
- De bloeitijd van Nederland was in de 17de eeuw.
- Het woord bloeitijd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bloeitijd" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be