• glans·pe·ri·o·de
enkelvoud meervoud
naamwoord glansperiode glansperiodes
glansperioden
verkleinwoord

de glansperiodev

  1. het beste, meest succesvolle tijdperk
     Plotseling kan je als politicus de wind in de rug hebben, zoals Buma nu. Het verhaal dat je aan de man probeert te brengen, klinkt ineens logisch en zelfs eerlijk. Niemand die je uit je evenwicht kan brengen. "Balkenende was al zo saai, maar het kan dus nóg saaier!", werd er tegen Bumagezegd. Hij knipperde niet eens met zijn ogen: "Ja, kennelijk vinden de mensen dat prettig." Case closed. En dat terwijl elk verkeerd woord, zelfs een verkeerd lachje, in principe het einde van je glansperiode kan betekenen: "Dat lijkt wel een neplach meneer Buma. Dat hoor ik vaker, dat doet u toch wel eens?" Ontspannen keek de nieuwe CDA-leider in de camera: "Wat? Neplachen? Jazeker, dat doe ik wel eens. Als ik op de foto moet." Jammer voor Buma dat de verkiezingen pas in september zijn.[1]
     Op de Olympische Spelen van Londen begon in 2012 de glansperiode van Zonderland. Er volgden wereldtitels in 2013 (Antwerpen) en 2014 (Nanning). Daarna viel de goudproductie stil. Hij kampte met lichamelijk ongemak: een hersenschudding, verstopte luchtwegen, een vingerblessure, rugklachten. In Doha herstelde de Flying Dutchman de wereldorde in het rijk der rekstokspecialisten.[2]
  1.   Weblink bron “Column: Pieken” (Woensdag 23 mei 2012, 19:53), NOS
  2.   Weblink bron “Epke Zonderland terug aan de top met derde wereldtitel” (03-11-2018), Tubantia