• glij·dend
vervoeging van: glijden
verbogen vorm: glijdende

glijdend

  1. onvoltooid deelwoord van glijden


stellend
onverbogen glijdend
verbogen glijdende
partitief glijdends

glijdend

  1. door glijden zich voortbewegend
    • De enkel van Boadu kwam daarbij echter vast te zitten onder het been van de glijdende Braziliaanse verdediger. [1] 
    • Scheidsrechter Bastian Dankert wees in de slotfase van de openingswedstrijd tussen Bayern München en TSG Hoffenheim bij een stand van 1-1 naar de stip, nadat Franck Ribéry zich in het zestienmetergebied wel heel makkelijk over de voorlangs glijdende Havard Nordtveit had laten vallen. [2] 
  2. met geleidelijke overgangen; niet vast liggend
    • ,,Helaas zien we in Nederland een glijdende schaal", treurt De Vries. ,,Slippers bijvoorbeeld, droegen we vroeger alleen op de camping. Maar kijk om je heen. Er zijn altijd wel twee of drie collega's die denken dat het wel kan. Of nog erger, een hemd zonder mouwen, dat vind ik echt crimineel." [3] 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]