• gla·mour
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘schone schijn’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1947 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord glamour -
verkleinwoord - -

de glamourm

  1. betoverend uiterlijk, schone schijn
    • Het thema van het feest is "glitter en glamour". 
stellend
onverbogen glamour
verbogen -

glamour

  1. (jongerentaal) met opvallend mooie stijl en versiering
     Ze stellen namelijk schoenen voor dames voor met een heel glamour design en een vleugje chic of casual-chic.[2]
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]


glamour

  1. glamour m


glamour m

  1. glamour m


glamour m

  1. glamour m


glamour m

  1. glamour m