gibbon
- gib·bon
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gibbon | gibbons |
verkleinwoord |
de gibbon m
- (primaten) benaming voor zoogdieren uit de familie Hylobatidae bestaand uit 17 soorten in vier geslachten
- Het is choquerend nieuws: de apen zijn in gevaar. In alle apengeslachten, van gibbon tot gorilla dreigen binnen afzienbare tijd soorten uit te sterven, en de oorzaak ligt bij de soort die genetisch gesproken hun naaste familie is: de mens. Die duwt hen naar de rand van de afgrond door geen maat te houden met landbouw, mijnbouw en jacht in de bewuste leefgebieden. [4]
- borneogibbon, dwergsiamang, goudwanggibbon, hainangibbon, hoeloks, kuifgibbon, oenka, oostelijke hoelok, siamang, siamangs, westelijke hoelok, witbaardgibbon, withandgibbon, witwanggibbon, zilvergibbon, zwartkoplar
- Het woord gibbon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gibbon" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ gibbon op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "gibbon" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ NRC 20 januari 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be