Nederlands

 
Simon Carmiggelt en zijn gezellin
Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·zel·lin
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gezellin gezellinnen
verkleinwoord gezellinnetje gezellinnetjes

Zelfstandig naamwoord

gezellin v [2]

  1. een vrouwelijke partner
    • De schipper was fors gebouwd: hij had schoenmaat 42. Zijn gezellin was een stuk kleiner, zij had maat 35.” [3] 
    • Knut, de beroemdste ijsbeer van Duitsland, is weer alleen. Berenverzorger Heiner Klös deelde zaterdag mee dat zijn gezellin Gianna de dierentuin van Berlijn vrijdag heeft verlaten en naar München is teruggekeerd. Om een rustig transport van het witte dier te waarborgen, maakte hij het vertrek pas zaterdag bekend. [4] 
    • De robot met de naam Harmony heeft momenteel het hoogste artificiële IQ en wil zo graag een echte gezellin zijn voor haar koper. Volgens de firma Abyss Creations die haar heeft gecreëerd, leert zij via een app steeds meer bij over jou terwijl je tegen haar praat. [5] 
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

75 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen