gewesttaal
- Geluid: gewesttaal (hulp, bestand)
- IPA: / ɣəˈwɛstal / (3 lettergrepen)
- ge·west·taal
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gewesttaal | gewesttalen |
verkleinwoord | - | - |
- (taalkunde) manier van spreken die de bewoners van een bepaalde streek onderling gewend zijn te gebruiken
- Net als hijzelf, niet toevallig, zijn het van geboorte dorpse jongens, opgegroeid met gras en land en sappige gewesttaal, een horizon die niet veel verder reikte dan hun oog. [2]
- Het Vlaams (6 miljoen), steeds meer onderscheiden van het Nederlands, is bovendien nog opsplitsbaar in talloze bargoense gewesttalen die de Vlaamse uitstraling tot nul reduceren. [3]
- Het woord gewesttaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.