gevlei
Niet te verwarren met: gevlij |
- ge·vlei
- Naamwoord van handeling van vleien met het voorvoegsel ge-.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gevlei | - |
verkleinwoord | - | - |
het gevlei o
- herhaaldelijk en hinderlijk vleien
- Hij was het gevlei van die onderkruiper meer dan zat.
- bewieroking, compliment, flemerij, flikflooierij, gelik, laudanum, liefdoenerij, mooipraterij, pluimstrijkerij, stroopsmeerderij, vleierij
1.
- Het woord gevlei staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gevlei" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be