compliment
  • com·pli·ment
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘lof, begroeting’ voor het eerst aangetroffen in 1635 [1]
  • afgeleid van het Franse 'compliment' [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord compliment complimenten
verkleinwoord complimentje complimentjes

het complimento [3]

  1. een lovende of vleiende opmerking
    • De leerlingen gaven hun docente een groot compliment voor haar grote inzet. 
     Ik verloor geleidelijk mijn gevoel voor leeftijd. Omdat ik voornamelijk optrok met jonge mensen voelde ik me zelf ook weer jong. Zo merkte Genie een keer op dat ze het gevoel had dat ze met een opgewonden kind zat te ontbijten. ‘Je verhaal gaat alle kanten op, er is geen peil op te trekken waar je nu weer mee komt.’ Ik koos ervoor om dit als een compliment op te vatten.[4]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]