complimenteren
- com·pli·men·te·ren
- afgeleid van het Franse complimenter (met het achtervoegsel -eren) [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
complimenteren |
complimenteerde |
gecomplimenteerd |
zwak -d | volledig |
complimenteren [2]
- overgankelijk prijzen met een vleiende opmerking
- ▸ Terwijl hij bezorgd informeerde of de lange reis niet al te veeleisend was geweest, had hij ongemerkt een kleerborsteltje ergens vandaan gegoocheld, waarmee hij de schouders van mijn jasje fatsoeneerde, waarbij hij zich de gelegenheid niet liet ontgaan om mij te complimenteren met de snit van mijn kostuum.[3]
- Het woord complimenteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "complimenteren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ complimenteren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 14
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be