gevlij
Niet te verwarren met: gevlei |
- ge·vlij
- Naamwoord van handeling van vlijen met het voorvoegsel ge-.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gevlij | - |
verkleinwoord | - | - |
het gevlij o
- comfortabele nabijheid, in: in het ~ in goede persoonlijke verhouding, in de gunst
- Hij slaagde erin bij haar in het gevlij te komen en dit was het begin van een amoureus avontuur.
- Het woord gevlij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gevlij" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be