Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: vleien


  • vlij·en
  • In de betekenis van ‘ordelijk of gemakkelijk neerleggen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1343 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vlijen
vlijde
gevlijd
zwak -d volledig

vlijen

  1. overgankelijk op een geordende manier, comfortabel neerleggen
    • Zij vlijde haar handen in haar schoot. 
  2. wederkerend op zijn gemak gaan liggen, meestal tegen iets of iemand aan
    • Het hertenkalfje vlijde zich tegen zijn moeder en viel in slaap. 
92 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]