• be·wie·ro·king
enkelvoud meervoud
naamwoord bewieroking bewierokingen
verkleinwoord

de bewierokingv

  1. (religie) het ergens de rook wierook over verspreiden
  2. (figuurlijk) het iets of iemand aanbidden; het iets of iemand al te veel bewonderen en hoogachten
     Niemand is geïnteresseerd in het verhaal van een adellijke dochter van vlees en bloed, een dochter die in haar bed plaste, die zich verveelde, ruziemaakte met haar familie en net als elk sterfelijk kind haar neus optrok voor spruitjes. Ik wil echter ook niets afdoen aan de bewieroking van de prinses, want zowel de aanbedene als degenen die aanbidden ontlenen daar te veel plezier aan.[2]
     ,,Dit is alweer een wanhopige poging om politiek correct te zijn‘’, aldus Steve Herman van het nationalistische Vlaams Belang. ,,En in hun bewieroking van het multiculturele dogma zet deze meerderheid onze tradities en cultuur eens te meer bij het groot vuil. Kerst moet kerst blijven en wie zich daar niet kan bij neerleggen, verhuist beter.‘’[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Danielle Teller (vert. Marja Borg)
    “Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026346477
  3.   Weblink bron
    Leon van Wijk
    “Ophef in België: kerstmarkten heten nu ‘wintermarkten’” (30-10-2018), Tubantia