geschiedschrijver
- ge·schied·schrij·ver
- Naamwoord van handeling van geschiedschrijven met het achtervoegsel -er
- samenstelling van geschied ww en schrijver
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geschiedschrijver | geschiedschrijvers |
verkleinwoord |
- (geschiedenis) (beroep) wetenschapper die de geschiedenis bestudeert, beschrijver van vroeger tijden
- 'Wist je dat er in 1635 een heel volksoproer ontstond in Amsterdam, toen drie weken lang achter elkaar tegen zonsondergang een grote vogel op het torenkruis van de Oude Kerk neerstreek? Volgens geschiedschrijvers was hij groter dan een gans en grauw van kleur, en aasde hij op dode lichamen. Tegenwoordig zou je natuurlijk denken aan een gier. Die kwam als dwaalgast soms wel eens voor in deze streken, maar wisten zij veel? [2]
- Herodotus maakt in de vijfde eeuw voor Christus al een duidelijk onderscheid tussen cassia en kaneel. De eerste werd volgens de Griekse geschiedschrijver door de Arabieren met gevaar voor eigen leven van de bomen gesneden in een gebied dat vol zat met woeste vleermuisachtige wezens die hen de ogen uitkrabden. De ‘kaneelstokken’ zouden door grote vogels van ver naar Arabië worden gebracht om daar hun nesten ermee te maken. De sluwe Arabieren verleidden de vogels met enorme stukken rund. De nesten zouden vervolgens bezwijken onder het gewicht en dan konden de kaneelstokken worden opgeraapt.[3]
1. (geschiedenis) wetenschapper die de geschiedenis bestudeert, beschrijver van vroeger tijden
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord geschiedschrijver staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Thomas Olde Heuvelt HEX ISBN 978-90-245-7334-9 pagina 57-58
- ↑ NRC Joël Broekaert 1 april 2017