• ge·ron·to·fiel
  • afgeleid van het Griekse 'gérōn' (genitief gérontos) (oude man) met het achtervoegsel -fiel
enkelvoud meervoud
naamwoord gerontofiel gerontofielen
verkleinwoord gerontofieltje gerontofieltjes

de gerontofielm

  1. (seksualiteit) iemand met een seksuele voorkeur voor bejaarden
stellend
onverbogen gerontofiel
verbogen gerontofiele

gerontofiel

  1. voorkeur hebbend voor geslachtelijke liefde met bejaarden