• ge·ne·ri·ci·teit
enkelvoud meervoud
naamwoord genericiteit -
verkleinwoord - -

de genericiteitv

  1. (grammatica) (van een zinsdeel) aanduiding van algemene eigenschappen die kenmerkend voor een soort of type als geheel (aangegeven door gebruik van het bepaald lidwoord)
     In de definiëring van categorialiteit en genericiteit wordt dus cruciaal gebruik gemaakt van het onderscheid tussen ‘verwijzing naar de hele categorie’ en ‘verwijzing naar de soort als geheel’.[1]
  2. (taalkunde) (van een zin) uitdrukking van een generalisatie
     Genericiteit slaat op het steeds weerkeren van elementen in een onbepaalde tijd en plaats.[2]
  3. (informatica) (van algoritmen) in een vorm waarin ze zich vanzelf aanpassen aan verschillende situaties, zolang het op te lossen probleem in de kern dezelfde kenmerken heeft
     Voor een standaardbibliotheek is algemeenheid (genericiteit) van wezenlijk belang.[3]
  1.   Weblink bron
    Albert Oosterhof
    Beschrijving en representatie van genericiteit : Deel 1: een vergelijking van ‘traditioneel’ en ‘formeel’ werk in: Tabu., jrg. 35 nr. 1/2 (voorjaar 2006), Nederlands Instituut, Groningen, p. 19
  2.   Weblink bron
    Willy Van Langendonck
    Taal en tongval als instincten in: Taal en Tongval., jrg. 49 nr. 2 (1997), G. de Schutter, Gent / J.B. Berns, Amsterdam, p. 201
  3.   Weblink bron
    Bjarne Stroustrup (vert. Marian Hellema)
    “De programmeertaal C++” (2001), Pearson Education, Amsterdam, ISBN 9789043002318, p. 538