genereus
- ge·ne·reus
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘edelmoedig’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Franse généreux (met het achtervoegsel -eus) [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | genereus | genereuzer | genereust |
verbogen | genereuze | genereuzere | genereuste |
partitief | genereus | genereuzers | - |
genereus [3]
- gul, royaal, vrijgevig
- ▸ ` Welnu,' zei Montebello tegen mij, 'ik zou durven stellen dat deze ontmoeting naar mstandigheden voorspoedig verliep. Ze heeft zich zowaar verwaardigd enige woorden tot ons te spreken. Ze is lang niet altijd zo genereus.'[4]
- Het woord genereus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "genereus" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "genereus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 32
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be