gemaal Lijnden
  • ge·maal
  • In de betekenis van ‘echtgenoot’ voor het eerst aangetroffen in 1580.[1]
  • Leenwoord uit Duits Gemahl.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord gemaal gemaals
gemalen
verkleinwoord gemaaltje gemaaltjes

gemaal

  1. m (formeel) echtgenoot, man
  2. o (waterbeheer), installatie die overtollig water een polder uitmaalt
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]