• ge·blaat
  • ww: vervoeging van blaten: de stam met omvoegsel ge- -t, zonder -t omdat de stam al op -t eindigt
enkelvoud meervoud
naamwoord geblaat -
verkleinwoord - -

het geblaato [1]

  1. (dierengeluid) mekkerend geluid van een schaap
    • De lucht was vervuld van het geloei, geknor en geblaat van de dieren. 
  2. (informeel), (pejoratief), (communicatie) inhoudsloos gepraat, meestal op een luide en storende toon
    • Het geblaat van die politicus is mij een doorn in het oog. 
  • Een hoop geblaat, weinig wol. -- Veel ophef voor weinig resultaat.
  • Hoe schurfter schaap, hoe harder geblaat. -- Hoe groter de schelm, des te onbeschaamder het geschreeuw.[2]
vervoeging van: blaten…
verbogen vorm: geblate

geblaat

  1. voltooid deelwoord van blaten
  2. vormt de onpersoonlijke lijdende vorm
    • Er werd flink geblaat in de wei. 
  3. vormt de voltooide tijden
    • Het schaap had wat geblaat, maar was daarna rustig geworden. 
  4. attributief gebruikt
    • Ik ben toch wel zeer benieuwd naar je opmerkingen over mijn uit het dakraam van de kromme toren geblate proza. [3]
97 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]