geblaat
- ge·blaat
- zn: Naamwoord van handeling van blaten ww met het voorvoegsel ge-.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geblaat | - |
verkleinwoord | - | - |
- (dierengeluid) mekkerend geluid van een schaap
- De lucht was vervuld van het geloei, geknor en geblaat van de dieren.
- (informeel), (pejoratief), (communicatie) inhoudsloos gepraat, meestal op een luide en storende toon
- Het geblaat van die politicus is mij een doorn in het oog.
- [1]: gemekker
- Een hoop geblaat, weinig wol. -- Veel ophef voor weinig resultaat.
- Hoe schurfter schaap, hoe harder geblaat. -- Hoe groter de schelm, des te onbeschaamder het geschreeuw.[2]
1. het blaten van een schaap
vervoeging van: | blaten… |
verbogen vorm: | geblate |
geblaat
- voltooid deelwoord van blaten
- vormt de onpersoonlijke lijdende vorm
- Er werd flink geblaat in de wei.
- vormt de voltooide tijden
- Het schaap had wat geblaat, maar was daarna rustig geworden.
- attributief gebruikt
- Ik ben toch wel zeer benieuwd naar je opmerkingen over mijn uit het dakraam van de kromme toren geblate proza. [3]
- Het woord geblaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geblaat" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Werda, C.“Nederlandsch spreekwoordenboek” (1937)
- ↑ Nanne Tepper (ed. Nick ter Wal)brief aan Marc (22 juni 1993) in: De kunst is mijn slagveld: brieven 1993-2001 ebook (2016) Atlas Contact, Amsterdam; ISBN 9789025446680; geraadpleegd 2020-01-05
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be