garantie
- Geluid: garantie (hulp, bestand)
- IPA: / ɣaˈrɑn(t)si / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ɣa'rɑn(t)si/
- (Vlaanderen, Brabant): /ɣa'rɑnsi/
- ga·ran·tie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘waarborg’ voor het eerst aangetroffen in 1700 [1]
- afgeleid van garant met het achtervoegsel -ie
- afgeleid van het Franse 'garantie' (met het achtervoegsel -antie) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | garantie | garanties |
verkleinwoord | garantietje | garantietjes |
de garantie v
- een verklaring waarin men verklaart voor bepaalde gevolgen in te staan
- Hij gaf hem de garantie dat alle schade vergoed zou worden.
1. een verklaring waarin men verklaart voor bepaalde gevolgen in te staan
- Het woord garantie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "garantie" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "garantie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be