garantiebewijs
- ga·ran·tie·be·wijs
- samenstelling van garantie en bewijs
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | garantiebewijs | garantiebewijzen |
verkleinwoord | garantiebewijsje | garantiebewijsjes |
het garantiebewijs o
- bewijs dat men recht op een gedane belofte heeft vaak gaat het om een recht op vergoeding bij slecht functioneren van een product of de garantie dat iets 'echt' is
- De kassabon dient als betalingsbewijs, aankoopbewijs en garantiebewijs en dient overhandigd te worden als er artikelen geruild moeten worden.
- Het woord garantiebewijs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.