• for·ma·li·se·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘formeel maken’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
  • afgeleid van het Franse formaliser (met het achtervoegsel -iseren) [2] [3]

formaliseren [4] [5]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
formaliseren
formaliseerde
geformaliseerd
zwak -d volledig
  1. officieel maken volgens duidelijke regels
    • Een ander obstakel in de onderhandelingen vormt het verschuiven van macht naar de regio’s. Daarbij zouden de opstandige gebieden volgens Minsk een aparte status moeten krijgen. Hoewel Porosjenko met een grondwetswijziging de deur openzette naar meer autonomie, blijven concrete vervolgstappen uit. Kiev vreest dat regionale autonomie zal leiden tot een uitholling van de soevereiniteit en waarschuwt dat het Oosten daarmee zal veranderen in een Russisch protectoraat. De voorwaarden in het verdrag vragen nogal wat van Kiev: van een verbod op de vervolging van separatisten, tot het recht om Russisch als officiële taal te gebruiken, en de mogelijkheid voor de separatisten om hun eigen ordetroepen, de beruchte ‘volksmilities’, te formaliseren. Ondanks de verplichtingen krijgt Porosjenko binnen het Oekraïense parlement de handen niet op elkaar voor dergelijke verregaande concessies aan de separatisten.[6] 
  2. vooral nadruk leggen op de uiterlijke vorm
    • De pavlovreactie van politici is om bij schandalen op te roepen tot meer toezicht en zwaardere sancties. Als je een instelling met professionals onderwerpt aan complex en gedetailleerd toezicht, dan ben je de relatie aan het formaliseren en juridiseren. De gevolgen zijn dat de instellingen vooral bezig zijn met het naleven van regels of het bezien waar mazen in de wet zitten. Dit gaat ten koste van ethiek en moreel besef, waardoor mensen zich niet langer verantwoordelijk voelen voor waar het echt over moet gaan, en gedrag dat binnen de regels past als goed gedrag zien.[7]  
98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[8]