institutionaliseren


  • in·sti·tu·ti·o·na·li·se·ren

institutionaliseren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
institutionaliseren
institutionaliseerde
geïnstitutionaliseerd
zwak -d volledig
  1. iets tot een gevestigde instelling maken
     In opdracht van VN-chef Ban Ki-moon is de schade van de olievervuiling onderzocht. Die bedroeg 865,4 miljoen dollar. in de resolutie wordt Israël opgeroepen om Libanon zo snel mogelijk op een fatsoenlijk manier te compenseren. De VN-vertegenwoordiger van Libanon sprak na het aannemen van de resolutie van "een grote doorbraak". "De resolutie dient geen enkel ander doel dan het institutionaliseren van een anti-Israël-agenda bij de VN", zegt de Israëlische VN-vertegenwoordiger.[2]
  2. formeel regelen van iets; formaliseren van iets
     Voorzitter van de universiteitenvereniging VSNU Sijbolt Noorda bevestigt de plannen van de fusie, maar geeft het liever een andere naam. 'Dat klinkt mij te veel naar bedrijfsovernames. Dit is het institutionaliseren van een samenwerking. Dat drie bestaande universiteiten op deze manier hun krachten bundelen is uniek in de wereld', aldus Noorda in de krant.[3]
  3. gaan behoren tot de taken van een instituut
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “'Israël moet 850 miljoen betalen voor vervuiling kust'” (Zaterdag 20 december 2014, 05:29), NOS
  3.   Weblink bron “Universiteiten Leiden, Delft en Rotterdam gaan wel/niet fuseren” (22-07-2011), Tubantia