• for·fait
enkelvoud meervoud
naamwoord forfait forfaits
verkleinwoord forfaitje forfaitjes

het forfaito

  1. (financieel) (juridisch) term in het Nederlands belastingrecht die wordt gebruikt om aan te duiden dat in een bepaald geval niet de werkelijke situatie, maar een veronderstelde situatie de heffingsgrondslag vormt voor belasting
    • Maar dan nog: een ombuiging van die omvang in zo’n korte tijd is veel eenvoudiger te bereiken met het verhogen van de overheidsinkomsten (btw, zorgtoeslag, belastingen, beperking van de hypotheekrenteaftrek of verhoging van het forfait, enzovoorts) dan met het verlagen van de uitgaven. Het eerste kan namelijk acuut, het tweede vergt vaak tijd. En juist de tijd is nu geen vriend van het kabinet.[4] 
    • Meer belasting betalen terwijl het huis in waarde is gedaald, gaat er bij de huizenbezitters niet in. 'Het forfait dat je bij je inkomen moet optellen en waarover je inkomstenbelasting betaalt, zou moeten dalen of in het ergste geval gelijk moeten blijven, maar niet stijgen', stelt Eigen Huis.[5]  
  2. afwezig zijn
    • Renaud Lavillenie heeft vandaag bevestigd dat hij forfait geeft voor de wereldkampioenschappen indoor, die volgende maand (7-9 maart) in het Poolse Sopot plaatsvinden. De 27-jarige Fransman moet wegens een voetblessure verstek laten gaan. [6] 
85 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[7]


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  forfait     le forfait     forfaits     les forfaits  

forfait m

  1. (juridisch) misdaad, misdrijf
  2. vast bedrag, vaste prijs, van tevoren afgesproken tarief
    «Des détaillants de ce type n'existent cependant pas dans le secteur des vacances à forfait au Royaume-Uni.»
    Dergelijke bedrijven bestaan echter niet in de sector pakketreizen in het Verenigd Koninkrijk.
    «la vente à forfait»
    de verkoop tegen een vaste prijs
    1. (financieel) belastingstelsel dat de belastingvoet van belastingbetalers (in vrije of zelfstandige beroepen) vaststelt.
    2. (juridisch) de tevoren vastgestelde geldelijke som die één van de echtgenoten of hun erfgenamen na de ontbinding van de huwelijkse staat kan opeisen
    3. (van cadeaubonnen, telefonie e.d.) tegoed, telefoonabonnement
    4. (in ski-gelegenheden) document dat het gebruik van de skiliften toestaat
  3. (sport) (noodgedwongen) afwezigheid van een deelnemer of speler
    1. (sport) uitsluiting van deelname aan een wedstrijd of toernooi vanwege afwezigheid