• ab·sen·te·is·me
enkelvoud meervoud
naamwoord absenteïsme -
verkleinwoord - -

het absenteïsmeo

  1. het (te veel) afwezig zijn
    • Het absenteïsme van die leerling groeide sterk. 
55 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[2]