de fluiter m
- iemand die fluit of op een fluit blaast
- (zangvogels) Phylloscopus sibilatrix groenige zangvogel met gele keel, wiens karakteristieke zang uit een triller van tonen bestaat
- baliemfluiter, balkanbergfluiter, bergfluiter, biakfluiter, bismarckfluiter, borneofluiter, bougainvillefluiter, bruinborstfluiter, bruine fluiter, bruinrugfluiter, cape-yorkfluiter, diadeemfluiter, eilandfluiter, fijifluiter, Filipijnse fluiter, geelkeelfluiter, geelrugfluiter, gouden fluiter, grauwe fluiter, grijsrugfluiter, groenrugfluiter, groenrugzwiepfluiter, guadalcanalfluiter, kaneelborstfluiter, klokzwiepfluiter, krabbenfluiter, Lorentz' fluiter, louisiadenfluiter, malleefluiter, malleezwiepfluiter, mangrovefluiter, Melanesische fluiter, Molukse fluiter, monniksfluiter, naaktkeelfluiter, Nieuw-Caledonische fluiter, orpheusfluiter, papoeafluiter, rennellfluiter, roestborstfluiter, roodbuikfluiter, roodrugfluiter, roodteugelfluiter, sangirfluiter, santacruzfluiter, Sclaters fluiter, Schlegels fluiter, struikzwiepfluiter, tongafluiter, tuinfluiter, vogelkopfluiter, westelijke fluiter, westelijke zwiepfluiter, wielewaalfluiter, witbuikfluiter, withalsfluiter, zwartkinfluiter, zwartkopzwiepfluiter, zwartstaartfluiter, zwartteugelfluiter, zwavelbuikfluiter
94 % |
van de Nederlanders;
|
95 % |
van de Vlamingen.[2]
|