thuisfluiter
- thuis·flui·ter
- samenstelling van thuis zn en fluiter zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | thuisfluiter | thuisfluiters |
verkleinwoord |
de thuisfluiter m
- (sport) (pejoratief) een scheidsrechter die oneerlijk in het voordeel van de thuisclub oordeelt, een partijdige scheidsrechter
- Gevolg: veel duels, en wat geknor toen de Zwitserse scheidsrechter niet echt een thuisfluiter bleek te zijn. Tien minuten voor rust bevrijdde Coulibaly de Ghelamco Arena dan toch: bij een zoveelste hoekschop klom hij veel hoger dan verdediger Tiru en kopte overhoeks binnen. Doelman Rimniceanu stond erbij en keek ernaar…[1]
- ,,Ik heb de tekst gehoord en daar staat rood voor. Terecht. Maar als een scheidsrechter de hele tijd zo tegen je loopt te fluiten, kan ik me voorstellen dat een speler zich een keer laat gaan."Volgens Voskamp is er niets frustrerender dan een dergelijke thuisfluiter. ,,Want dit was nou echt het voorbeeld van een thuisfluiter."[2]
1.
- Het woord thuisfluiter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.