• fel·lo·geen
enkelvoud meervoud
naamwoord fellogeen -
verkleinwoord -

het fellogeeno

  1. (beschrijvende plantkunde) cambium waarbij lagen kurk naar buiten toe worden aangemaakt dat zo de scheuren in de epidermis afdekt die ontstaan door de diktegroei
     Gerekend vanaf het cambium dat aan het spinthout grenst, komt naar buiten toe eerst de bast met de zeefvaten voor de afvoer van stoffen. Daarna komt de schors met een tweede cambium (fellogeen), dat naar buiten toe kurklagen aanlegt.[1]
  1.   Weblink bron
    Jean Penders
    “Schors van boom” (mei 2007) op nrc.nl