Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Father


  • fa·ther
  • erfwoord Sinds de Angelsaksische periode, ca. 825. [1]
  • afkomstig van :
Middelengels: fader, fæder, faderr, fadir
Angelsaksisch: feder, gen. fæder
Germaans: *fadēr
Indo-Europees: *ph₂tḗr
  • Verwant in Germaans:
West: Nederlands: vader (Oudnederlands: fadar), Duits: Vater, (Oudhoogduits: fater), Fries: fader, faar (Oudfries: feder, fader)
Noord: Zweeds/Deens/Noors: far, fader, (Oudnoords: faðir), IJslands/Faeröers: faðir
Oost: Gotisch: fadar
enkelvoud meervoud
father fathers

father

  1. (familie) vader
  2. (religie) pater, pastoor
  3. oprichter, stichter
  • [1]: to become a father
vader worden
vervoeging
onbepaalde wijs to  father 
he/she/it  fathers 
verleden tijd  fathered 
voltooid
deelwoord
 fathered 
onvoltooid
deelwoord
 fathering 
gebiedende wijs  father 

father

  1. overgankelijk een kind verwekken
    «He fathered a child with her.»
    Hij verwekte een kind bij haar.
  2. overgankelijk vader noemen
  3. onovergankelijk vader zijn
  4. overgankelijk, (figuurlijk) constitueren, oorsprong zijn van
  5. overgankelijk, (figuurlijk) inaugureren
100 % van de Amerikanen;
100 % van de Britten.[2]
  1.   Weblink bron father in: Oxford English Dictionary, second edition (1989) op oed.com
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 18 februari 2020 “Measures of word prevalence for 61,800 English words” op ugent.be