• exo·geen
  • In de betekenis van ‘van buitenaf komend’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • met het voorvoegsel exo- en met het achtervoegsel -geen [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen exogeen exogener exogeenst
verbogen exogene exogenere exogeenste
partitief exogeens exogeners -

exogeen

  1. (medisch) door oorzaken van buitenaf
84 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[3]