• exe·cu·te·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘(vonnis) voltrekken’ voor het eerst aangetroffen in 1454 [1]
  • afgeleid van het Franse exécuter of daarvoor van het Latijnse 'executare' (met het voorvoegsel ex-) met het achtervoegsel -eren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
executeren
executeerde
geëxecuteerd
zwak -d volledig

executeren overgankelijk

  1. (juridisch) uitvoeren van een vonnis, tenuitvoerbrengen, voltrekken
  2. een doodvonnis ten uitvoer brengen, terechtstellen
    • Huiveringwekkend is ook een bezoek aan het crematorium, ondergebracht in een authentiek gebouw op het kampterrein. Bij het zien van de ovens, die met kolen werden gestookt, vragen argeloze bezoekers wel eens of daarin brood voor de gevangenen werd gebakken, vertelt Uijland. In werkelijkheid werd hier iedereen die in het kamp was overleden of geëxecuteerd, verbrand. Kort daarvoor werd, in de snijkamer, op elke overledene sectie verricht volgens de officiële voorschriften voor SS-concentratiekampen. In de kamer van de stoker hield de Duitse gevangene ”Joep” de administratie bij. [2] 
    • De gevangen genomen vijandelijke spionnen werden snel geëxecuteerd 
  3. inbeslagnemien en verkopen van iemands bezittingen wegens schuld, gerechtelijk verkopen
  4. wederkerend zich ~: zich insolvent verklaren
95 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]