exclusief
- ex·clu·sief
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘iets anders uitsluitend’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van exclusie met het achtervoegsel -ief (met het voorvoegsel ex-)
- afgeleid van het Franse exclusif of daarvoor van het Latijnse 'exclusivus'
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | exclusief | exclusiever | exclusiefst |
verbogen | exclusieve | exclusievere | exclusiefste |
partitief | exclusiefs | exclusievers | - |
exclusief
- wat andere mogelijkheden uitsluit, iets uitsluitend
- bijzonder omdat het maar aan enkelen voorbehouden is
- dit restaurant is heel exclusief
1. wat andere mogelijkheden uitsluit
- Het woord exclusief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "exclusief" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "exclusief" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be