• ex·clu·sief
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘iets anders uitsluitend’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van exclusie met het achtervoegsel -ief (met het voorvoegsel ex-)
  • afgeleid van het Franse exclusif of daarvoor van het Latijnse 'exclusivus'
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen exclusief exclusiever exclusiefst
verbogen exclusieve exclusievere exclusiefste
partitief exclusiefs exclusievers -

exclusief

  1. wat andere mogelijkheden uitsluit, iets uitsluitend
  2. bijzonder omdat het maar aan enkelen voorbehouden is
    • dit restaurant is heel exclusief 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]