• eu·cha·ris·tie
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘Heilige Sacrament’ voor het eerst aangetroffen in 1669 [1]
  • Afkomstig van het Griekse eucharistia (dankzegging), samengesteld uit eu (goed) en charis (uiting van dank, blijdschap of gunst).
enkelvoud meervoud
naamwoord eucharistie eucharistieën
verkleinwoord - -

de eucharistiev

  1. (religie) sacrament, ingesteld tijdens het Laatste Avondmaal, waardoor Jezus' lichaam en bloed en zijn kruisoffer tegenwoordig worden gesteld
  2. (figuurlijk) eucharistieviering, de kerkelijke eredienst waarin het sacrament van de eucharistie wordt gevierd
89 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]