escaleren
- es·ca·le·ren
- [1]-[3]: van Engels escalate ww met het achtervoegsel -eren, in de betekenis van ‘steeds ernstiger worden’ voor het eerst aangetroffen in 1969 [1] [2] [3]
- [4]: van Frans escaler ww met het achtervoegsel -eren [4]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
escaleren |
escaleerde |
geëscaleerd |
zwak -d | volledig |
escaleren
- ergatief stapsgewijs toenemen in omvang, intensiteit, uit de hand lopen
- Ze stellen zich terughoudend op om te voorkomen dat de zaak escaleert.
- Men verwacht niet dat het grensconflict escaleert tot een totale oorlog.
- overgankelijk heviger maken
- overgankelijk ter beslechting voordragen aan hogergeplaatsten
- inergatief (scheepvaart) (verouderd) aanleggen in een haven
1. stapsgewijs toenemen in omvang, intensiteit
- Het woord escaleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "escaleren" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ escaleren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "escaleren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be