• erw·ten·tel·ler
enkelvoud meervoud
naamwoord erwtenteller erwtentellers
verkleinwoord - -

de erwtentellerm

  1. (scheldwoord) iemand die gierig is
     Zelfs de Duitsers vonden ons zure krentenkakkers. En dan heb je volgens mij echt een probleem. Als de toch niet al te flamboyante Oost-Duitse Angela Merkel je wegzet als zuinige erwtenteller, dan is er iets essentieels aan de hand.[3]
     Toch blijft Sean Kelly een onvervalste Ier: hij is een vrek, een knarrige erwtenteller.[4]
  2. (scheldwoord) iemand met overdreven aandacht voor of klachten over onbenullige zaken
     Gij zijt onder ons, als mens en als schrijver, de volledigste verpersoonlijking van de Fantasie. Haar bezingend, bezing ik u zelf: zij is het, die ons met de schoonheid van uw woord en van uw wezen verkwikt; de Fantasie, zonder welke er geen wijsheid is; want de wijsheid van de pezewevers, erwtentellers en azijndistillateurs is een voortdurende vergissing; (…)[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. erwtenteller op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Youp van ’t Hek
    “Vet fooien” (24 juli 2020) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Louis de Pelsmaeker
    “Veel onbeantwoorde vragen rondom Kelly” (17 juli 1984) op nrc.nl  
  5.   Weblink bron Heildronk op Herman Teirlinck bij zijn Vijftigsten Verjaardag (1929) in:
    August Vermeylen (red. Herman Teirlinck e.a.)
    Verzameld werk. Deel 2. (1951), Uitgeversmaatschappij A. Manteau, Brussel, p. 539