• en·har·mo·nie
  • Via het Latijnse “enharmonicus” uit het Grieks “enarmonikos” (in harmonie)
enkelvoud meervoud
naamwoord enharmonie -
verkleinwoord - -

de enharmoniev

  1. (muziek) het kunnen wisselen van aanduiding van (nagenoeg gelijke) neventonen, die van verschillende stamtonen zijn afgeleid. Bij de gelijkzwevende stemming zijn alle toonafstanden vereffend en kunnen alle tonen anders worden benoemd.
    • Door de gelijkzwevende stemming en de enharmonie komt de toonaard “Deses” met twaalf mollen, geheel overeen met “C-groot”, die geen enkel kruis of mol als voorteken heeft.