eksteroog
- ek·ster·oog
- In de betekenis van ‘likdoorn’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
- samenstelling van ekster en oog [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | eksteroog | eksterogen |
verkleinwoord |
- (medisch) een vaak pijnlijke, naar binnen groeiende eeltplek (verdikking van de huid)
- Maar stel u vooral voor hoe het moet zijn om een van de sterkste matathonschaatsers van Nederland, wat zeg ik ter wereld te zijn, meervoudig winnaar op de Weissensee - waar Hekman dit weekend het open NK rijdt. Dan zit je elke winter weer je eksterogen te bevoelen, de vacht van de kat te checken en 66 verschillende weerapps te volgen. Want Hekman weet, als er een Tocht komt, heeft hij de benen om ’m te winnen. Dus als het dooit wanneer u dit leest, denk dan ook even aan de mannen als Hekman. Maar hou ook dat oude gezegde in gedachten: hoop is het laatste dat smelt.[4]
- De boer ziet het aan de hollende koeien, oma voelde het aan haar eksteroog en leraren merken het aan de onrust in de klas. Er is storm op komst. Maar heeft het weer eigenlijk wel invloed op ons gedrag?[5]
- Het woord eksteroog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "eksteroog" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "eksteroog" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ eksteroog op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Arjen Fortuin 27 januari 2017
- ↑ Volkskrant Ianthe Sahadat 10 mei 2015
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be